Luchtwrijving
heeft alles te maken met stroming van lucht. Al in de 18de eeuw zag
Bernoulli dat tijdens stroming van lucht voldaan moest worden aan de wet van behoud
van energie (hoewel Euler dit al eerder afleidde, is Bernoulli er met de eer
vandoor gegaan). De wet is bekend geworden omdat hieruit voort vloeit dat
wanneer de stroomsnelheid verhoogt wordt, de druk lager wordt: erg belangrijk
in de luchtvaartindustrie en de snellere motorsporten.
Al de
energie die er in gestopt wordt, komt er ook weer uit. Voor de luchtstroom
geldt dan dat de energiedichtheid constant moet zijn. Om met Bernoulli te
spreken: de kinetische energiedichtheid + de zwaartekrachtenergiedichtheid + de
statische druk (p) is een constante.
½
ρ v2 + ρ g h + p = constant
Omdat
we niet de hoogte ingaan, blijft over:
½
ρ v2 + p = constant
De
stuwdruk (p) die voor de fietser aanwezig is dus gelijk aan ½ ρ v2.
Stuwdruk
= ½ ρ v2
De
kracht die hiervoor verantwoordelijk is de druk maal het oppervlak waarop het
druk uitoefent. Omdat een fietser vooruit fietst is het frontale oppervlak (A)
belangrijk. Daarnaast is de weerstandscoefficient (cw) van belang: hoe kleiner
de weerstand is van het (frontale)
oppervlak, des te kleiner de luchtweerstand wordt. Een frontaal oppervlak zoals
de vierkante voorkant van een bus heeft een grotere weerstandscoefficient dan
dezelfde voorkant in de vorm van een ei. In de literatuur wordt gesproken over
een frontaal oppervlak* cw waarde varierend van 0,75 voor een stadsfiets, 0,6
voor een rechtopzittende racefiets, tot waardes van minder dan 0,35 voor een
tijdritfiets en zelfs minder dan 0,1 voor een ‘Human Powered Vehicle’ (Varna Diablo III, werelduurrecord:
86,77km/u).
In
formulevorm:
Fluchtwrijving
= stuwdruk * frontale oppervlak * wrijvingscoefficient = ½ ρ v2 A Cw.
Hierin
is ρ de dichtheid van lucht en v de snelheid van de stroom (dus
afhankelijk van de snelheid van de fietser en van de lucht! Wanneer je
windtegen hebt is de luchtwrijving veel groter dan bij windmee. Je zult bij
windtegen een veel groter vermogen moeten genereren om met eenzelfde snelheid
vooruit te komen. De windsnelheid is dan de combinatie van de rijsnelheid, vr,
en de windsnelheid, vw.
Figure
1: windmee
Figure 2: windtegen
Tja,
helaas geen rechthoekige driehoek. Dus moeten we hier de moeilijke variant van
de stelling van Pythagoras gebruiken, of te wel de cosinus regel. Als de vw
de werkelijke windsnelheid is, dan is vp de psuedo-windsnelheid,
oftewel de windsnelheid zoals de wielrenner hem voelt, en die is hier van
toepassing. αw is de hoek die de werkelijke windsnelheid met de
renner maakt. αp is de hoek tussen de psuedo windsnelheid en de
renner. De cosinusregel gaan we toepassen op de driehoek ∆vrvpvw’
gevormd door vr, vp en de evenwijdige lijn aan vw,
vw’, die de driehoek sluit. Omdat we opzoek zijn naar vp,
is β de hoek die we moeten weten. Verder is γ = αw
omdat lijnstuk vw’ evenwijdig is aan vw. β =
180-γ = 180-αw. Tenslotte is cos(180-αw) =
-cos αw.
De
cosinusregel voor vp geldt:
vp2
= vr2 + vw’2 – 2vrvwcos
β = vr2 + vw2 + 2vrvwcos
αw
De
kracht van de luchtwrijving door de schijnbare of psuedo wind is dan Fluchtwrijving
pseudowind = ½ ρ vp2
A Cw . Voor de fietser is echter alleen de component in zijn
richting van belang. (Het schuin tegen de wind hangen kost nauwelijks moeite,
dus dat laten we achterwege.). Dus
Fluchtwrijving
= ½ ρ vp2 A Cw cos αp
Ai!
Hoe berekenen we nu αp? Nog een keer de cosinusregel:
vw2
= vp2 + vr2 – 2vpvrcos
αp.
cos
αp = - (vw2-vp2-vr2)/2vpvr
Kortom,
Fluchtwrijving
= ½ ρ vp2 A Cw cos αp
Met
cos αp = [- (vw2-vp2-vr2)/2vpvr
]
Met vp2
= vr2 + vw2 + 2vrvwcos
αw of vp = √( vr2 + vw2
+ 2vrvwcos αw )
Wat is
nu de luchtdichtheid?
Dichtheid
is gedefinieerd als de massa per volume eenheid.
ρ
= m/V. Per volume eenheid is de massa afhankelijk van de temperatuur. Als de
temperatuur verhoogt wordt dan verwijderen deeltjes zich van elkaar, dit hadden
Boyle (begin 17de eeuw) en Gay-Lassac (begin 19de eeuw)
ook al gezien. Daarom wordt de dichtheid van een stof lager als de temperatuur
verhoogt wordt. Aan de hand van de volgende wetten kan de vergelijking voor de
dichtheid worden afgeleid:
pV =
nRT, de algemene gaswet met p de druk, V het volume, n de hoeveelheid in mol, T
de temperatuur en R de gasconstante.
↔
p m/ρ = nRT (V= m/ρ)
↔
ρ = pm/nRT
↔
ρ = pM/RT (M=m/n, de molmassa van lucht)
Het
wereldwijde gemiddelde voor de luchtdruk (P0) op zeenveau is 1013hPa. Toch is
de luchtdruk niet constant: bij mooi weer kan de luchtdruk wel oplopen tot
1040hPa, bij extreem onstuimig en wisselvallig weer zakt de barometer tot
waarden onder 980hPa. Verder is de luchtdruk op hoogte lager dan op zeeniveau:
P(h) = P(0) * e (-Mgh/RT)
De
luchtdichtheid (ρ0)op zeeniveau is
ρ0 = P0/(R*T) * M.
en P0
= 101300 Pa (gemiddelde),
T =
273,15 K
H =
0m,
g =
9,81 m/s2
R =
8,31 JK-1mol-1
M =
0,0288 kg/mol
ρ0
= 1,29kg/m3. Dit is dus de luchtdichtheid op zeeniveau en bij 0ºC
Met
behulp van deze formules kan de dichtheid bepaald worden op een bepaalde hoogte
en een afwijkende luchtdruk op zeeniveau.
ρ
= ρ0 * (1/T) * e-ρ0*g*H/P0 met ρ0 = P0/(R*T) * M.
Kortom:
Fluchtwrijving=
½ ρ0 * (1/T) * e-ρ0*g*H/P0 * vp2 *A * Cw cos αp
Met vp
= √( vr2 + vw2 + 2vrvwcos
αw )